shift
English
- shift
Dutch
- Verb
- wisselen (van versnellingen veranderen)
- werken (m.b.t. lading)
- verzetten (verplaatsen, bewegen)
- verschuiven (bewegen, verplaatsen)
- verplaatsen
- verhalen (verplaatsen)
- schuiven (m.b.t. lading)
- schakelen (m.b.t. motorvoertuig)
- opschuiven (in een bepaalde richting)
- omleggen (van een roer)
- omladen
- laveren (tussenweg zoeken)
- [ELECTRON.] verschuiving, verplaatsing
- [AUTOMOT.] schakelmanoeuvre
- Noun
- ploeg, werkperiode
External links
Examples
Dutch | English | Source |
---|---|---|
Een verandering van perspectief kan onze horizon verbreden. | A shift in perspective can widen our horizon. | |
- | - | - |